nl en
+31 76-5226470
+31 76-5226470

De ‘restgrond’ in de praktijk; een (schijn)voordeel voor werkgevers?

De ‘restgrond’ in de praktijk; een (schijn)voordeel voor werkgevers?

Het is altijd afwachten hoe een wetswijziging in de praktijk zijn uitwerking zal vinden. Per 1 januari 2020 is de Wet Arbeidsmarkt in Balans (WAB) in werking getreden, wat voor het arbeidsrecht enkele belangrijke wijzigingen heeft meegebracht. Zo is er een nieuwe ontslaggrond (i-grond) ingevoerd, waarvan werd verwacht dat dit een groot voordeel voor werkgevers zou opleveren. Is dat voordeel in de praktijk ook echt zo groot? In dit artikel wordt teruggeblikt op de rechtspraak na invoering van de WAB.

Voordat de i-grond aan artikel 7:669 BW werd toegevoegd, was het voor een werkgever alleen mogelijk een werknemer te ontslaan indien er sprake was van een voldragen ontslaggrond uit voornoemd artikel. Een redelijke ontslaggrond kan bijvoorbeeld het verwijtbaar handelen van een werknemer of een verstoorde arbeidsverhouding zijn.

De i-grond lijkt een soort ‘restgrond’ te zijn indien omstandigheden op meerdere ontslaggronden wijzen, maar los van elkaar te weinig zijn voor een voldragen ontslaggrond. Het gaat om een combinatie van omstandigheden uit twee of meer van de onder c tot en met h genoemde ontslaggronden, die zodanig is dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De toevoeging van de i-grond lijkt een versoepeling van het gesloten ontslagsysteem. De praktijk wijst echter uit dat slechts in een gering aantal gevallen een ontbindingsverzoek waarin de werkgever de i-grond ten grondslag heeft gelegd, wordt toegewezen. Bij bestudering van afwijzende beschikkingen over dit onderwerp, vallen twee elementen op. In de beoordeling van de kantonrechter komt ofwel naar voren dat de i-grond niet afzonderlijk is toegelicht of dat er geen sprake is van een ‘bijna voldragen’ ontslaggrond.

Dit eerste punt is vrij duidelijk. De wetgever heeft bij invoering van de i-grond uitgelegd dat van de werkgever wordt verwacht dat bij het ontbindingsverzoek precies wordt aangegeven en onderbouwd welke omstandigheden tot een beroep op de i-grond hebben geleid. Een werkgever kan niet slechts volstaan met een primair beroep op (een van de) andere ontslaggronden en het als sluitstuk benoemen van de ‘restgrond’. Hij zal ook voldoende relevante feiten en omstandigheden moeten stellen om een beroep op de i-grond te onderbouwen.

Het is vooral het laatste punt dat vraagtekens oproept. In ontbindingsprocedures wordt voor een geslaagd ontbindingsverzoek op basis van de i-grond de voorwaarde van een ‘bijna voldragen’ ontslaggrond gesteld. Dat roept bij mij de vragen op wanneer er precies sprake is van een ‘bijna voldragen’ ontslaggrond en nog belangrijker, óf dit überhaupt een terechte maatstaf is. Uit de wet en de toelichting van de wetgever volgt die eis namelijk niet. Volgens de wetgever draait het om de factoren uit verschillende redelijke ontslaggronden die in onderlinge samenhang dienen te worden bezien. Het is aan de rechter te bepalen of vanuit die samenhang de conclusie kan worden getrokken dat van de werkgever redelijkerwijs niet verwacht kan worden de arbeidsovereenkomst voort te laten duren.

De rechtspraak is eenduidig ten aanzien van ontbindingsverzoeken op grond van de ‘restgrond’. Eén van de ontslaggronden dient bijna voldragen te zijn - maar nèt niet - om een ontbindingsverzoek op de i-grond toe te wijzen. Deze maatstaf is in de rechtspraktijk gecreëerd en lijkt een vaststaande norm te zijn geworden. Of dat terecht is, zeker gelet op de wetsgeschiedenis bij dit artikel, zal uit toekomstige rechtspraak moeten blijken. Wat uit de rechtspraktijk wel geconcludeerd kan worden is dat het in ieder geval van belang dat is er een, met voldoende relevante feiten en omstandigheden, onderbouwd ontbindingsverzoek bij de kantonrechter ligt. Daarbij kan een advocaat vaak de juiste hulp bieden.

Merel Brokx
Advocaat Arbeidsrecht

brokx@kochadvocaten.nl

 

Altijd op de hoogte blijven? Volg ons op Linkedin!